A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Tempel Verwoest


 

 De tempel brandt! De tempel brandt!

 

 De tempel brandt! gillen de Levieten. Het is  voorjaar 70. Enkele dagen geleden heeft Titus de aanval op Jeruzalem ingezet. Overal om de stad heen zijn de zware muurbrekers en stormrammen in stelling gebracht. Vanaf Emmaüs ten noordwesten van Jeruzalem  tot  aan Jericho  ten oosten van de stad hebben de Romeinse legioenen zich in slagorde opgesteld. Bij de schansen en  de schutdaken heerst grote bedrijvigheid. De slingerwerktuigen worden naar de muren gesleept. De hele stad is omsingeld. Jezus heeft dit in gedachten al zien aankomen, Hij heeft erom gehuild  (Joh.19:43) 

 

Tempeldienst gaat door

 

 Ondanks het beleg gaat de tempeldienst dagelijks door. De westenwind drijft de geur van wierook en brandoffers vanaf het tempelplein over de oostelijke muur het Kedrondal in. Het heldere en doordringende geluid van het stoten op de ramshoorn golft over de Romeinse legerplaats. Alle wegen naar  de heilige stad zijn onder controle van de legers van Vespasianus en zijn zoon Titus.   De soldaten die in de winter van 69-70 in hun kwartieren hebben uitgerust, zijn vol strijdlust om de koppige Joden hun superioriteit te laten zien. Toen in de zomer van 68 het bericht van Nero's dood het hoofdkwartier van Vespasianus bereikte, werd de opmars tegen Jeruzalem voor ruim een jaar gestaakt. 

 Vespasianus keizer

 Maar nu Vespasianus door de legioenen tot alleenheerser is uitgeroepen en de winterregens zijn opgehouden, wordt de strijd tegen Jeruzalem in volle hevigheid hervat. Het gehele Joodse land is reeds in handen van de Romeinen met uitzondering van enkele forten bij de Dode Zee, zoals de hooggelegen bergvesting Massada. Flavius Josefus Vanuit zijn verblijfplaats in het Romeinse legerkamp ziet Flavius Josefus  dat de Olijfberg – eens zo rijk aan olijfbomen -  een trieste en troosteloze heuvel is geworden. Zo ver het oog reikt zijn alle bomen gekapt. Op de hellingen van de Olijfberg heeft het tiende legioen zijn stellingen ingenomen. Het gehele gebied is één  reusachtig groot legerkamp met tal van rechthoekige tenten die voor de Romeinse legioenen zo kenmerkend zijn. Het gehele gebied is met de grond gelijk gemaakt. In Joh 18 :1 lezen we:daar was een boomgaard. Met andere woorden: die is er nu niet meer. Johannes schreef namelijk zijn evangelie na het jaar 70. 

 Flavius Josefus

 Josefus is blij dat hij naar de Romeinen is overgelopen.  Hij kan nu ongestoord zijn aantekeningen maken voor zijn memoires van de Joodse oorlog die hij bezig is te  schrijven. Vespasianus heeft hem alle medewerking toegezegd. 

Titus

 

Abrupt stapt Josefus op uit zijn gepeins en begeeft zich met een soldaat naar de tent van Titus.  Hij zet zich neer onder het vuurrode baldakijn  dat voor de grote tent van de veldheer met schuin staande speerschachten wordt opgehouden. Als Titus verschijnt salueert de soldaat  door de schacht van zijn speer aan het voorhoofd te brengen. "Probeer voor de laatste keer nog eens de Joden op de muur te overreden hun verzet op te geven, Josefus" is de eerste reactie van Titus als Josefus in de tentopening verschijnt. Als Josefus even later bij de muur verschijnt wordt hij door zijn volksgenoten met hoongelach begroet. 

 

De  fakkel van Augustus

 

Begin augustus wordt de stad eindelijk ingenomen na bloedige verliezen aan beide zijden. De soldaten dringen de stad binnen en de strijd om het tempelcomplex wordt ingezet. Grote ramp  Op 19 augustus slingert één van de legioensoldaten een brandende fakkel in de vertrekken rondom het Heilige der heiligen, die onmiddellijk vlam vatten. Na enige tijd begint het lood  van de dakbedekking te smelten door de hitte die het brandende cederhout van de voorportalen ontwikkelt. Met luid geraas storten de zuilen en de bogengaanderijen even later in en grote brokken steen vallen op de schatkamer en de offerkisten bij het plein van de voorhof der vrouwen waar Jezus veertig jaar geleden zo'n duidelijk getuigenis over zichzelf heeft gegeven. Als brandende fakkels rennen enkele priesters uit het heilige. Soldaten banen zich een weg over duizenden lijken. "De tempel brandt! De tempel brandt! gillen enkele Levieten.  De Joden slagen er niet in de brand te blussen.  Na enige tijd is de eens zo schitterende tempel van Herodes een zwartgeblakerde puinhoop. Slechts de gouden kandelaren en de tafel der toonbroden kunnen uit de vuurzee gered worden. Plunderend trekken de soldaten door de nauwe straatjes van Jeruzalem. Vrouwen worden verkracht en jonge meisjes als slavin meegenomen. Via de platte daken vluchten de bewoners de stad uit[1].  Ook op het platteland zijn de Joden niet veilig en weldra vullen onafzienbare rijen vluchtelingen de smalle wegen om in de bergen een veilig onderkomen te vinden.

 Jeruzalem valt

Titus geeft opdracht de gehele stad met de grond gelijk te maken.Alleen de vesting Massada bij de dode Zee is nog in Joodse handen.  Jeruzalem is verwoest, de tempeldiensten zijn ten einde en het joodse volk is verbijsterd. Sinds de tempel is verwoest, heeft de Thora de centrale plaats van de offerdienst overgenomen. Het jodendom werd een Wetsgemeenschap. Voor Ezra en Nehmia was de offerdienst in de tempel nog het centrum  van  de ereienst. Na de verwoesting waren ook de Sadduceeën verdwenen.